Fair Trade?
Slager Janson constateert In Trouw's Denktank van 25 juni jl dat Fair Tradeproducten terrein winnen, en dat boeren in verre landen daardoor een eerlijke prijs voor hun producten krijgen. In één adem stelt hij vervolgens dat het hoog tijd wordt dat ook Nederlandse boeren en tuinders een eerlijke prijs voor hun producten zouden moeten krijgen. Hij vindt kennelijk dat dit niet het geval is.
Hij stelt verder dat men in Nederland te weinig waarde hecht aan kwaliteit, en dat dit wordt veroorzaakt door de (te) lage prijs die betaald wordt voor de producten van de Nederlandse boeren en tuinders. Ofwel, men kan voor die prijs geen kwaliteit leveren.
Op dit standpunt valt wat mij betreft nogal wat af te dingen.
Allereerst gaat het niet zozeer om boeren in “verre” landen, maar vooral om boeren in ontwikkelingslanden.
In ons continent kennen wij een economie die grotendeels wordt bepaald vanuit vraag en aanbod. Hoe hoger het aanbod ten opzichte van de vraag, hoe lager de prijs. In ontwikkelingslanden geldt een totaal andere economie. Hier hebben mensen te maken met een veel lagere productiviteit vanwege de armoede waarin zij verkeren. Die armoede is vooral het gevolg van de enorme bevolkingsgroei (nodig als “oudedagsvoorziening”) en het lage opleidingsniveau. Door de export- en importheffingen vanuit ontwikkelingslanden naar rijkere landen houden de rijke landen hun grenzen dicht voor de producten van armere landen.
Het principe van Fair Trade is erop gericht om kleine producenten in ontwikkelingslanden een kans te geven zich een plek te verwerven in de handelsketen, zodat zij kunnen leven van hun werk. De Nederlandse en Europese boeren hebben die plek allang, het is juist tegenover deze producenten dat de boeren in ontwikkelingslanden geholpen moeten worden om zich een plek te verwerven. M.a.w. juist doordat de Nederlandse en Europese boeren (mede) door middel van Europese subsidies en – wetgeving in de markt worden gehouden, kunnen boeren in ontwikkelingslanden hun producten hier niet afzetten.
Om dit Fair Trade principe vervolgens te “vertalen” naar Nederlandse boeren en tuinders die volgens Janson een redelijke prijs voor hun producten moeten krijgen, is nogal onkies. Wat hier in Nederland als “redelijke prijs” geldt, is totaal iets anders dan wat als zodanig wordt aangemerkt in ontwikkelingslanden.
De Nederlandse veeboeren zijn in de loop der jaren steeds grootschaliger geworden, terwijl de consumptie van de producten die ze voortbrengen, daarmee geen gelijke tred houden. Voor akkerbouw en tuinbouw geldt dat de productie vooral opgeschroefd wordt door het gebruik van allerlei soorten (kunst)mest. Het economisch principe van vraag en aanbod leidt er dan ook toe dat de prijzen dalen.
Tegelijkertijd zien we dat die grootschaligheid ook enorme nadelen kent. Het milieu wordt er zwaar door belast, en bij vleesproducenten leidt de grootschaligheid tot ziekte-uitbraken als de varkenspest, BSE, vogelpest en –griep en Q-koorts.
De daling van de prijzen waarover Janson spreekt wordt dus niet zozeer veroorzaakt doordat de (groot)inkopers hun prijzen laag willen houden, maar veeleer door het te grote aanbod.
Ook de stelling dat er te weinig zou worden gelet op kwaliteit is gemakkelijk te weerleggen. Juist biologische detailhandelaren doen het relatief goed, terwijl die producten relatief duurder zijn. Hun omzet stijgt vooral als er weer een ziekte-uitbraak is. Ook de “gewone” (kwaliteits)slagerij, groente- en kaasboeren doen het overigens vooral goed bij mensen die het zich kunnen veroorloven om wat meer tijd en geld te spenderen aan het boodschappen doen.
Nederlandse boeren zien in boeren in ontwikkelingslanden een concurrent. In reactie daarop gaan ze nog meer produceren, en tegen een lagere prijs. Degenen die echt het zicht op de kwaliteit hebben verloren, zijn zij dus zelf. In het huidige tijdsgewricht durf ik daarmee te stellen dat zij voor hun producten zelfs veel meer dan een redelijke prijs krijgen.
Reageer op dit artikel!